We beginnen met een terugblik op de Westerse filosofie van de 20ste eeuw: wat zijn we wijzer geworden? Vervolgens onderscheiden we enkele trends in de manier van filosofie beoefenen, richting toekomst. Aan de ene kant zien we een toenemende fragmentarisering van het vakgebied, zo sterk dat men zich kan afvragen of de filosofie als een identificeerbaar en samenhangend geheel nog een lang leven beschoren is. Aan de andere kant is sprake van een ont-ideologisering van de filosofie: de strijdbijl waarmee principiële gevechten werden geleverd tussen alternatieve stromingen is bot geworden.
Onder deze beide ontwikkelingen ligt het gegeven dat filosoferen in meerdere opzichten meer praktisch wordt. De geschiedenis van de filosofie, dat prentenkabinet van principieel tegenstrijdige levens- en wereldbeschouwingen, nemen wij nu ter hand als een rijkelijk gevulde gereedschapskist waar we naar behoefte uit kunnen putten en die we na gedane arbeid weer opbergen. Een wereldbeschouwing is iets om in te geloven; een stuk gereedschap is iets om te gebruiken.
Deze instrumentele invalshoek laat toe de geschiedenis van de filosofie opnieuw te beschrijven. Dat zullen we illustreren door zeven denkgereedschappen te situeren op de tijdlijn van onze cultuur. We zullen betogen dat het hier geen willekeurige greep uit de kist betreft, maar dat het gaat om een wezenlijke verzameling. Deze zeven werktuigen hebben met elkaar namelijk gemeenschappelijk dat ze telkens een ander perspectief op de verhouding tussen subject en object vertegenwoordigen.