In de opera Creon van Huub Kerskens en Peter te Nuyl, gebaseerd op het oude verhaal van Oedipus, vraagt Creon, de zwager van Oedipus, zich af wat de mens nog kan beginnen, nu de goden definitief zijn verdwenen. Creon vreest dat de mens geen toekomst meer heeft. Antigone, zijn tegenpool, geeft Creon voor een deel gelijk, maar ziet toch redenen voor hoop.
In de moderne filosofie is het probleem van Creon nog steeds actueel. Immanuel Kant (1724-1804) kent aan de menselijke rede een centrale plaats en rol toe. De rede zou een autonome, scheppende kracht zijn. Juist omdat zij met rede zijn begiftigd, hebben mensen de opdracht de natuur en hun eigen samenleving op redelijke grondslag in te richten.
Tegelijkertijd vindt men in de moderne filosofie echter steeds een tegenstroom waarin deze souvereine plaats en rol van de mens radicaal worden gekritiseerd. Friedrich Nietzsche (1844-1900) legt het accent op de onmacht van de menselijke rede. Zijn commentaren hebben een grote invloed in de twintigste eeuw.
Jeroen Bartels zal op beide lijnen, die van Kant en die van Nietzsche, ingaan. In hoeverre is het in onze tijd nog mogelijk om de mens te zien als een 'subject': een redelijk en verantwoordelijk wezen? Moet er wel worden gekozen tussen de fundamentele overtuiging van Kant of de fundamentele kritiek van Nietzsche?
J.J.A. (Jeroen) Bartels doceert al meer dan vijfentwintig jaar Moderne Wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van zijn hand verschenen ondermeer: Kennis, geschiedenis, objectiviteit (1987), en twee delen van De geschiedenis van het subject (1993, 1995). Het derde deel is in voorbereiding.