De zogenaamde ideeënleer van Plato (427-347 v.C.) is beroemd, of liever gezegd berucht. Generaties gymnasiasten en academici zijn opgegroeid met de gedachte dat Plato met zijn ideeënrijk een hogere werkelijkheid heeft beschreven, bevolkt met volmaakte, eeuwige Ideeën. De gewone werkelijkheid hier beneden zou slechts een afspiegeling van dat hogere zijn, en dus een schijnwereld, een illusie. Ook de beroemde vergelijking van mensen in een grot kan dit beeld oproepen. Echter, uit hun context gelicht zijn dit slechts barre karikaturen die verhullen wat de ideeënleer in feite is: een sobere hypothese die de functie heeft de gewone werkelijkheid nu juist de objectieve status van domein van wetenschappelijk onderzoek te verlenen, een status die ondermijnd was door het rigoureuze scepticisme en relativisme dat in Plato's tijd heerste. Plato heeft de hypothese met succes gebruikt voor het oplossen van fundamentele logische en filosofische kwesties. Job van Eck zal in deze lezing een voorbeeld behandelen dat ontleend is aan de dialoog Timaeus. Zoals bekend schreef Plato uitsluitend dialogen. Hierin besprak hij filosofische en wetenschappelijke problemen van de meest uiteenlopende aard. Reeds in de oudheid werden ze geprezen om hun briljante stijl.
Dr J. A. van Eck doceert filosofie van de antieke oudheid aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is een internationaal erkend Plato-specialist die verschillende baanbrekende artikelen over de logica en metafysica van Plato heeft geschreven. Hij is tevens auteur van De jacht op de sofist: Plato's reactie op Herakleitos en Parmenides in enige capita selecta (1992) en een werk over deontische logica (1981).